Pieter Huygen, Beginselen van Gods Koninkrijk (1689)
Table of contents ↑Wie quist, die mist [6]
Wie quist, die mist.
Apoc. 2.5.
Gedenkt waar van gy uitgevallen zijt, ende bekeert u, en doet
de eerste werken.
Gedenkt waar van gy uitgevallen zijt, ende bekeert u, en doet
de eerste werken.
2 Joh. 8.
Ziet toe voor u zelven, dat wy niet en verliezen 't gene wy ge-
arbeid hebben, maar eenen vollen loon mogen ontfangen.
Ziet toe voor u zelven, dat wy niet en verliezen 't gene wy ge-
arbeid hebben, maar eenen vollen loon mogen ontfangen.
Dat wy zo lichtelijk, en in een korten tijd, konnen quijt raken
en verliezen, 't geen we met veel moeiten en tijd,
door genade, verkregen hadden.
Stem: Semila Tormenti. Of: Laat krijgen en schanden.
ELlendige slaven! in kommer begraven,
Die woelen, en lopen, en draven:
Die nacht en dag moeten, met handen en voeten,
Gedachten, en krachten, hier wroeten.
En dat om een winstje te mogen bekomen:
Kond gy tog uw lusten betomen!
Uw lusten, die 't haastig weêr doorbrengen konnen,
Dat gy nu zo zuur hebt gewonnen.
Want als gy zes dagen, in wroeten en zweten,
U dapper en wel hebt gequeten,
En hebt dus een Penning in handen gekregen,
Ten lone, ten loon en ten zegen.
Zo ziet men (in plaats van het wel te besteden
Ten goede van lichaam en leden)
U 't zelve weêromme ten eersten opmaken,
En kond dus uit d' armoê nooit raken.
O Dwaze! maar dwazer, wy zeer onbedochte!
Die, 't geen men zo zuurlijk bewrochte,
Den aandacht, den yver en 't vuur in ons herte,
Weêr storen en smoren, tot smerte.
Die t' elkens verstrooijen, door buitenwaard keren,
In 't ydel en zondig begeren:
En dus, of door zien, of door horen, of smaken,
Ons schatje des herten quijt raken.
Wel is dat niet droevig, en zeer te bewenen!
Met yver en hertelijk menen,
Het padje ten hemel eerst opwaards te stappen;
En eindlijk weêr gantsch te verslappen.
O schade! met schanden, met wringen der handen,
Met huilen en knersing der tanden,
Hiernamaals te boeten, die tijdig niet omme
Tot Godwaards zig keren en kommen.
Dus laat ons 't weêr yv'rig al t'samen opvatten,
En streven na d' ewige schatten.
Dat waereld of lusten ons nimmer beroven
Dien zegen, dien zegen van boven:
Op dat onze trouheid in alles mag blijken,
En Hy ons, en Hy ons verrijken,
Die rijk was, maar arrem om ons is geworden:
Uit liefde die Hem daar toe porde.
Laat ons Hem natreden, en nimmer verflouwen,
Zo zal ons Dien Goeden, Dien Trouwen,
Zijn krone, ten lone, voor ewig doen erven:
Als 't all' moet vergaan en verderven.
Dat dan toch, ô Hoge! voor ons heen getogen,
Uw' ogen, zo vol van meêdogen,
Op ons zien als zwakke, als blinde, als armen:
Wiens leven is in uw ontfarmen;
Wiens kracht in uw sterkte, wiens troost in uw bloede,
Wiens rijkdom in uwe armoede,
Wiens zien in het lichtje, dat Gy moet ontfonken;
O Christus! zo mild ons geschonken.
en verliezen, 't geen we met veel moeiten en tijd,
door genade, verkregen hadden.
Stem: Semila Tormenti. Of: Laat krijgen en schanden.
ELlendige slaven! in kommer begraven,
Die woelen, en lopen, en draven:
Die nacht en dag moeten, met handen en voeten,
Gedachten, en krachten, hier wroeten.
En dat om een winstje te mogen bekomen:
Kond gy tog uw lusten betomen!
Uw lusten, die 't haastig weêr doorbrengen konnen,
Dat gy nu zo zuur hebt gewonnen.
Want als gy zes dagen, in wroeten en zweten,
U dapper en wel hebt gequeten,
En hebt dus een Penning in handen gekregen,
Ten lone, ten loon en ten zegen.
Zo ziet men (in plaats van het wel te besteden
Ten goede van lichaam en leden)
U 't zelve weêromme ten eersten opmaken,
En kond dus uit d' armoê nooit raken.
O Dwaze! maar dwazer, wy zeer onbedochte!
Die, 't geen men zo zuurlijk bewrochte,
Den aandacht, den yver en 't vuur in ons herte,
Weêr storen en smoren, tot smerte.
Die t' elkens verstrooijen, door buitenwaard keren,
In 't ydel en zondig begeren:
En dus, of door zien, of door horen, of smaken,
Ons schatje des herten quijt raken.
Wel is dat niet droevig, en zeer te bewenen!
Met yver en hertelijk menen,
Het padje ten hemel eerst opwaards te stappen;
En eindlijk weêr gantsch te verslappen.
O schade! met schanden, met wringen der handen,
Met huilen en knersing der tanden,
Hiernamaals te boeten, die tijdig niet omme
Tot Godwaards zig keren en kommen.
Dus laat ons 't weêr yv'rig al t'samen opvatten,
En streven na d' ewige schatten.
Dat waereld of lusten ons nimmer beroven
Dien zegen, dien zegen van boven:
Op dat onze trouheid in alles mag blijken,
En Hy ons, en Hy ons verrijken,
Die rijk was, maar arrem om ons is geworden:
Uit liefde die Hem daar toe porde.
Laat ons Hem natreden, en nimmer verflouwen,
Zo zal ons Dien Goeden, Dien Trouwen,
Zijn krone, ten lone, voor ewig doen erven:
Als 't all' moet vergaan en verderven.
Dat dan toch, ô Hoge! voor ons heen getogen,
Uw' ogen, zo vol van meêdogen,
Op ons zien als zwakke, als blinde, als armen:
Wiens leven is in uw ontfarmen;
Wiens kracht in uw sterkte, wiens troost in uw bloede,
Wiens rijkdom in uwe armoede,
Wiens zien in het lichtje, dat Gy moet ontfonken;
O Christus! zo mild ons geschonken.
Van de Standvastigheid.
NAdien het God behaagt heeft, dat de mensch uit twee
strijdige delen bestaan zou, waar van 't eene na de
aarde en zig zelven, en 't ander na God en den hemel zou
neigen, zo ontstaat 'er een gedurige twist, tusschen die zo
zeer verschillende partyen, 't welk duurt tot dat de eene
of de andere de overhand verkrijgt, en zijn partye t'onder-
gebracht en gedood is. En schoon de Geest de gelukkige
overwinning over 't zondige Vleesch, door Gods genade,
mogt hebben bekomen, zo blijft noch altijd over, dat 'er
vyanden zijn, die hem dit geluk wel hevig benijden: waar-
om ze wel Duivelen, als boze Menschen, niet zelden daar
op zullen toeleggen, dat ze dien gelukkigen, door aller-
hande voorvallen van verzoekingen en verlokkingen, en
al wat God om hem te beproeven haar zal toelaten, zul-
len trachten van dat zalige goed te beroven. Hy zal ook
haar konsten en listen wel krachtig ondervinden, en ge-
vaar lopen om verleid te worden.
strijdige delen bestaan zou, waar van 't eene na de
aarde en zig zelven, en 't ander na God en den hemel zou
neigen, zo ontstaat 'er een gedurige twist, tusschen die zo
zeer verschillende partyen, 't welk duurt tot dat de eene
of de andere de overhand verkrijgt, en zijn partye t'onder-
gebracht en gedood is. En schoon de Geest de gelukkige
overwinning over 't zondige Vleesch, door Gods genade,
mogt hebben bekomen, zo blijft noch altijd over, dat 'er
vyanden zijn, die hem dit geluk wel hevig benijden: waar-
om ze wel Duivelen, als boze Menschen, niet zelden daar
op zullen toeleggen, dat ze dien gelukkigen, door aller-
hande voorvallen van verzoekingen en verlokkingen, en
al wat God om hem te beproeven haar zal toelaten, zul-
len trachten van dat zalige goed te beroven. Hy zal ook
haar konsten en listen wel krachtig ondervinden, en ge-
vaar lopen om verleid te worden.
Hier tegen komt hem nu ten allerhoogsten, de Volstan-
digheid en Standvastigheid te pas, om door geen vreze
voor zijn vyanden, hem te laten verschrikken, noch door
geen beloften en schoon-schijnende aanlokselen, te laten
aflokken, maar altijd voor ogen en in 't herte te hebben, de
woorden van zijn Zaligmaker,
digheid en Standvastigheid te pas, om door geen vreze
voor zijn vyanden, hem te laten verschrikken, noch door
geen beloften en schoon-schijnende aanlokselen, te laten
aflokken, maar altijd voor ogen en in 't herte te hebben, de
woorden van zijn Zaligmaker,
Matth. 10.22.
die volstandig zal blijven
tot den einde, die zal zalig worden,
die volstandig zal blijven
tot den einde, die zal zalig worden,
O Standvastigheid! ô deugd der deugden! en kroon van
alle goed! die u bezit, klimt onverschrikt na de zalige
ewigheid. Die u in zijn binnenste heeft, geniet een fon-
tein waar uit het geloof, de hoop en liefde haar laven. Wie
zal u verkrijgen? Wie zal u behouden? Wie anders als de
gene, die een getrouwe dienstknecht is in 't weinige, en
daarom van zijn Heer, over veel zal gezet worden?
alle goed! die u bezit, klimt onverschrikt na de zalige
ewigheid. Die u in zijn binnenste heeft, geniet een fon-
tein waar uit het geloof, de hoop en liefde haar laven. Wie
zal u verkrijgen? Wie zal u behouden? Wie anders als de
gene, die een getrouwe dienstknecht is in 't weinige, en
daarom van zijn Heer, over veel zal gezet worden?
Jesus Christus! standvastige Voleinder des geloofs,
kom ons zo zeer zwakke schepselen te hulp, op dat wy
in en door U standvastig mogen zijn, en de strijd des ge-
loofs gelukkig ten einde brengen. Gy hebt een goed werk
in ons begonnen, volëindig het tot op uwe toekomste.
't Is uw heilig gebod, dat wy tot den einde volherden zul-
len. Zijt Gy by ons, in onze gedachten, woorden en wer-
ken; en geef, ô Heere! dat wy doch in geen goede en U-
behagelijke dingen en verslappen; doe ons op onze hoede
zijn en waken. Leer ons de lagen van onze vyanden ken-
nen, en de zelve ernstig en voorzichtig te boven komen.
kom ons zo zeer zwakke schepselen te hulp, op dat wy
in en door U standvastig mogen zijn, en de strijd des ge-
loofs gelukkig ten einde brengen. Gy hebt een goed werk
in ons begonnen, volëindig het tot op uwe toekomste.
't Is uw heilig gebod, dat wy tot den einde volherden zul-
len. Zijt Gy by ons, in onze gedachten, woorden en wer-
ken; en geef, ô Heere! dat wy doch in geen goede en U-
behagelijke dingen en verslappen; doe ons op onze hoede
zijn en waken. Leer ons de lagen van onze vyanden ken-
nen, en de zelve ernstig en voorzichtig te boven komen.
Wat zal 't een vreugde voor des menschen ziele zijn!
God ten einde toe standvastig gediend, geëerd en gelieft te
hebben, en te gevoelen dat een oneindige ewigheid der
ewigheden aanstaande is, waar in men, zonder te konnen
vervallen, zo ewig vast en onbewegelijk zal gesteld wor-
den in alle heil en zaligheid, als onze gezegende Vader
zelf is, en ons belooft heeft door zijn lieve Zoon Jesus
Christus.
God ten einde toe standvastig gediend, geëerd en gelieft te
hebben, en te gevoelen dat een oneindige ewigheid der
ewigheden aanstaande is, waar in men, zonder te konnen
vervallen, zo ewig vast en onbewegelijk zal gesteld wor-
den in alle heil en zaligheid, als onze gezegende Vader
zelf is, en ons belooft heeft door zijn lieve Zoon Jesus
Christus.
Ach! oneindige goedheid! wie zou niet ernstig pogen in
uwe liefde standvastig te zijn, daar Gy zo standvastig zijt
in ons lief te hebben, te waarschouwen, aan te moedigen
en gedurig aan ons herte te kloppen, op dat wy U daar
in zouden laten, en ons alzo met U verëenigen.
uwe liefde standvastig te zijn, daar Gy zo standvastig zijt
in ons lief te hebben, te waarschouwen, aan te moedigen
en gedurig aan ons herte te kloppen, op dat wy U daar
in zouden laten, en ons alzo met U verëenigen.
Gewisselijk, wy zouden van veel trouloosheid en wis-
pelturigheid met recht te beschuldigen zijn, indien wy U
ooit verlieten; Ach of wy U nooit verlaten hadden!
Want wy moeten tot onze schaamte, en echter met waar-
heid, bekennen, dat wy U menigmaal verlaten hebben,
en geensins zo gedurig, gestadig en standvastig U zijn by
gebleven met al ons herte, gedachten en krachten, als het
ons wel betaamd had; en zo uwe standvastige liefde ons
niet eerst was voorgekomen; en ons weder opgezocht en
tot U geroepen had, wie weet waar wy niet toe gekomen
zouden zijn.
pelturigheid met recht te beschuldigen zijn, indien wy U
ooit verlieten; Ach of wy U nooit verlaten hadden!
Want wy moeten tot onze schaamte, en echter met waar-
heid, bekennen, dat wy U menigmaal verlaten hebben,
en geensins zo gedurig, gestadig en standvastig U zijn by
gebleven met al ons herte, gedachten en krachten, als het
ons wel betaamd had; en zo uwe standvastige liefde ons
niet eerst was voorgekomen; en ons weder opgezocht en
tot U geroepen had, wie weet waar wy niet toe gekomen
zouden zijn.
Ach! dat dit afwijken, en deze onze onstandvastigheid
doch eenmaal ophoude, door uwe genade! Want dan zul-
len wy eerst weten, wat goederen Gy weggelegt hebt voor
uwe vrienden, als wy U gedurig en standvastig aanhan-
gen, om dat Gy ze ons dan als getrouwe en beminde
zult deelachtig maken.
doch eenmaal ophoude, door uwe genade! Want dan zul-
len wy eerst weten, wat goederen Gy weggelegt hebt voor
uwe vrienden, als wy U gedurig en standvastig aanhan-
gen, om dat Gy ze ons dan als getrouwe en beminde
zult deelachtig maken.
O Heere! geef ons toch een diepen indruk van uwe
heilige tegenwoordigheid, op dat die ons gedurig in ons
herte vast zette, en ons alle onoplettelijkheid, ongesta-
digheid en onstandvastigheid beneme, en brenge tot een
diepe aandacht, opmerkelijkheid, eenparigheid en vol-
herdinge, ter eere uwes groten en heiligen Naams, door
Jesus Christus, Amen.
heilige tegenwoordigheid, op dat die ons gedurig in ons
herte vast zette, en ons alle onoplettelijkheid, ongesta-
digheid en onstandvastigheid beneme, en brenge tot een
diepe aandacht, opmerkelijkheid, eenparigheid en vol-
herdinge, ter eere uwes groten en heiligen Naams, door
Jesus Christus, Amen.